|
Pathogenese (ontstaan en ontwikkeling) van sarcoïdose
Samengevat
en vertaald vanuit UpToDate®
INLEIDING
Sarcoïdose
is een multi-systeem ziekte met ongekende oorzaak die
gekenmerkt wordt door een opeenhoping van T-lymfocyten,
mononucleaire fagocyten en niet-verkazende
granuloma’s in de betrokken weefsels. In ongeveer 90%
van de patiënten worden de longen aangedaan, en longziekten zorgen voor de
meerderheid van de morbiditeit en mortaliteit geassocieerd met de ziekte. Andere weefsels die frequent betrokken zijn, zijn
huid, ogen en lymfeknopen.
PATHOLOGIE
Het eerste
letsel binnen het pulmonaire (met betrekking tot de
longen) systeem is een CD4+ T cel alveolitis
(ontsteking van de longblaasjes), gevolgd door de ontwikkeling van niet-verkazende granuloma’s. De granuloma’s hebben een dicht opeengepakt centraal gedeelte
bestaande uit macrofagen, epithelioide cellen en meerkernige reuze cellen omgeven
door lymfocyten, monocyten, mast cellen en fibroblasten. In de longen kunnen granuloma’s
aanleiding geven tot opstopping en verminderd functioneren van de longen.
Sarcoïde granuloma’s kunnen verdwijnen zonder nasleep of kunnen
oorzaak zijn van de ontwikkeling van interstitiële fibrose. Er wordt aangenomen dat de aanwezigheid van granulomateuze ontsteking een gevolg is van een overdreven
cellulaire immuunreactie op een of meerdere ongeïdentificeerde antigenen.
MOGELIJKE OORZAKEN
Ondanks
vooruitgang in de kennis exacte prikkel is die het ziekteproces in gang zet.
Een grote studie met meer dan 700 patiënten en bijna 30.000 verwanten werd
afgerond en de data worden momenteel geanalyseerd. Tot op heden is er echter
geen enkel oorzakelijk agens of genetische factor gevonden welke duidelijk
betrokken is in de pathogenese van sarcoidose. Meerdere mogelijke verbanden werden onderzocht.
Blootstelling
aan beroeps- en omgevingsfactoren: Een hypothese is dat sarcoïdose geassocieerd zou zijn met
verschillende beroeps- en omgevingsfactoren. Maar alleen van beryllium en berrylium-zouten werd aangetoond dat het granuloma’s veroorzaakt die vergelijkbaar zijn met
sarcoïdose. Ondanks vele inspanningen slagen studies er niet een externe
factor(en) te identificeren die verantwoordelijk is (zijn) voor sarcoïdose.
Eén studie
suggereerde een verband tussen blootstelling aan het stof vrijgekomen tijdens
en na het instorten van het World Trade Center (WTC)
en een verhoogde incidentie van sarcoïdose-achtige granulomateuze longziekten gedurende de 5 jaar volgend op
de ramp. Er wordt melding gemaakt van 26 patiënten met pathologisch bewijs van
sarcoïdose ontstaan na blootstelling aan WTC stof. Het aantal nieuwe gevallen
per jaar werd geschat op 86/100.000 gedurende de eerste 5 jaar na het instorten
van het WTC en 22/100.000 gedurende de daarop volgende 4 jaar. Ter
vergelijking, in de 15 jaar voorafgaand aan de ramp werd dit geschat op
15/100.000. Achttien van de 26 patienten ontwikkelden
bovendien symptomen gelijkend op die van astma.
Kveim-Siltzbach reagent: In 1961 rapporteerde Siltzbach dat ongeveer 70% van de patiënten met beginnende
sarcoïdose granulomateuze ontstekingen ontwikkelden 4
tot 6 weken na injectie in de huid met het Kveim-Siltzbach
reagent (bestaande uit homogenaten
van menselijk sarcoide weefsel). Nochtans zijn
meerdere studies van dit Kveim-Siltzbach reagent er niet in geslaagd om een verantwoordelijk antigen
te identificeren.
Infectieuze
agentia: Verschillende
micro-organismen, meest genoemd zijn mycobacteria, werden reeds in
verband gebracht met sarcoïdose. De overdracht van sarcoïdose waargenomen na cardiale en beenmergtransplantaties lijkt het bestaan van
een infectieus agens te ondersteunen.
Een aantal
studies toonden de aanwezigheid van M. tuberculosis
aan in sarcoïdose weefsels, maar deze bevindingen werden niet bevestigd in
andere studies die gebruik maakten van dezelfde technieken.
Eén
opvallende studie toonde de groei aan van een bepaalde vorm van M. tuberculosis (de
zogenaamde L-vorm) in bloed van 19/20 sarcoïdose
patiënten maar in geen enkele van de 20 controles. Nochtans is nog steeds niet
geweten of deze organismen van belang zijn voor het ontstaan van sarcoïdose. In
een andere grote studie werd geen enkel verschil gevonden tussen het aantal mycobacteriële vormen in bloed van patiënten met en zonder
sarcoïdose.
Eén bepaald
mycobacterieel antigen, M. tuberculosis catalase-peroxidase
(mKatG), werd teruggevonden in de meeste van de onderzochte sarcoïdose weefsels
maar niet in de controle weefsels. Daarnaast werd een verhoogd aantal T cellen
gevonden die reageerden op mKatG in perifeer bloed en
broncho-alveolaire lavage
(BAL) vocht van sarcoïdose patiënten. Bij sarcoïdose nemen de mKatG-reactieve T cellen vooral toe in de longen, wat wijst
op een “gecompartimenteerde” respons
en consistent is met het verwachte profiel van een pathogeen antigen.
In een Japanse studie werd Propionibacterium acnes gedetecteerd in 12/15 sarcoïdose patienten.
Ook in 2/15
tuberculose patiënten en in 3/15 controles werden positieve maar zwakkere
resultaten gevonden. Bij de 3 sarcoïdose patiënten zonder P. acnes werd een andere Propionibacterium gedetecteerd
namelijk P. granulosum.
Het zou kunnen dat P. acnes het
immuunsysteem activeert kort voor de ontwikkeling van sarcoïdose, maar er is
nog geen oorzakelijk verband gevonden.
In één
studie werd DNA van humane herpes virus (HHV)-8 gedetecteerd in long biopten van 8/8 sarcoïdose patiënten t.o.v. in 3/56
controles. Deze bevindingen konden echter niet bevestigd worden in daarop
volgende studies.
Major histocompatibility
complex (MHC): Het
feit dat sarcoïdose soms voorkomt bij meerdere leden binnen een familie wijst
op een mogelijke genetische bijdrage. Een ambitieuze studie met 706 patiënten
en meer dan 27.000 eerste- en tweedegraads verwanten bevestigde dat
eerstegraads verwanten een significant verhoogd risico zouden hebben om ook
sarcoïdose te ontwikkelen. Dit risico was groter voor verwanten van Kaukasische (blanke) patiënten dan bij die van Afro-Amerikaanse afkomst.
(Ter info:
het MHC maakt deel uit van ons genetisch materiaal en speelt een belangrijke
rol bij het herkennen van eigen en niet-eigen elementen in het lichaam)
De
verschillende klinische uitingen van sarcoïdose werden geassocieerd met de
antigenen van het MHC. Het patroon varieert afhankelijk van de etnische en
raciale samenstelling van de bestudeerde populatie, en de associaties zijn relatief
zwak.
Toch lijkt
het erop dat de individuele genetische achtergrond verantwoordelijk kan zijn
voor de klinische verscheidenheid van sarcoïdose.
Andere genen: Er werden nog enkele bijkomende genen
geïdentificeerd die mogelijk geassocieerd zijn met een verhoogde vatbaarheid
voor sarcoïdose, onder andere het butyrophilin-like
2 gen en annexin A11. In andere studies werd een
associatie gezien tussen de aanwezigheid en/of ernst van sarcoïdose en angiotensine converterend enzyme
(ACE is een enzyme dat belangrijk is bij de regulatie
van de bloeddruk) in bepaalde patiënten.
Bij het
bestuderen van longweefsel van gezonde controles en van patiënten met acute
sarcoïdose werd d.m.v. gen expressie analyse over-expressie
van 2 gen-netwerken vastgesteld bij sarcoïdose. Eén
netwerk omvat genen geassocieerd met Th1 Type antigen responsen; het tweede netwerk omvat de proteasen MMP-12 en ADAMDEC1. Er wordt aangenomen dat deze proteasen betrokken zijn in het hervormen van de long
hoewel hun juiste rol hierin niet gekend is.
T cel afwijkingen: De meeste lymfocyten in het sarcoïde granuloma
zijn CD4+ T cellen. Nochtans is de buitenste rand van het
granuloma opgebouwd uit zowel CD4+ als CD8+ T cellen.
Onderzoek
van BAL vocht van sarcoïdose patiënten toont een grote toename van het aantal
cellen. Uit celtellingen in BAL vocht blijkt een overmaat aan CD4+ T cellen in
vergelijking tot perifeer bloed of longlymfocyten van gezonde controles. Deze
CD4+ T cellen dragen merkers van eerder activatie en
zijn in staat om spontaan IL-2 , interferon gamma en
andere cytokines uit te scheiden die karakteristiek
zijn voor een Th1 fenotype. Bijgevolg zouden CD4+ T cellen belangrijk kunnen
zijn voor het op gang brengen en in stand houden van het ziekteproces.
In
tegenstelling tot BAL vocht vertoont het perifeer bloed van patiënten met long
sarcoïdose juist een daling van het aantal T cellen, een daling van het aantal
CD4+ T cellen en een verlaagde CD4+/CD8+ T cel verhouding. Een studie vermelde
dat een specifieke subset van CD4+ T cellen met immuno-regulatieve
eigenschappen, gekend als CD1d-gerestricteerde natural
killer cellen, aanzienlijk verminderd of zelfs afwezig is in zowel bloed als
BAL vocht van sarcoïdose patiënten, ongeacht of de ziekte actief is of niet.
Wat ook
voorkomt is een verminderde in vitro respons tegen T cell mitogenen (stoffen die celdeling stimuleren) en een hypergammaglobulinemie (verhoogde aanmaak van antilichamen)
als gevolg van B cel hyperactiviteit.
T cel receptor: Als gevolg van het nauwe verband
tussen CD4+ T cellen en de pathogenese van sarcoïdose
hebben vele groepen het T cel receptor antigen (TCR) onderzocht. TCR bestaat
uit een alfa (α) en een beta (ß) keten en
is verantwoordelijk voor het herkennen van antigenen in de context van MHC-I of
MHC-II. De enorme diversiteit van TCR ontstaat door herschikking van
verschillende segmenten en de willekeurige toevoeging en/of verwijdering van nucleotiden (bouwstenen van het genetisch materiaal)
waardoor een unieke combinatie ontstaat.
Studies van
het TCR Vβ repertoire in patiënten met actieve
sarcoïdose heeft een verschuiving aangetoond in bepaalde TCR Vß subsets. Bovendien komen verschillende van de Vß gen-segmenten voor bij
verschillende individuen. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat HLA type II
het voornaamste geëxpreseerde Vß
zou selecteren. Een andere verklaring voor de verschillende Vß’s
is dat verschillende epitopen of antigenen herkend
worden daar waar de ziekte actief is.
Het werd
aangetoond dat de geprefereerde expressie van specifieke Vß
regio’s in BAL vocht oligoclonaal van aard is, wat
conventionele antigene stimulatie suggereert. Dit
staat tegenover een super-antigene stimulatie die zou
resulteren in polyclonale expansie van één bepaald Vß segment. Al deze waarnemingen wijzen op de toename van
geactiveerde ziekte-specifieke CD4+ T cellen op de
plaats waar de ziekte actief is en dit als reactie op antigenen die niet gekend
zijn.
Cytokines: Meerdere cytokines lijken belangrijk te zijn bij de vorming van granuloma’s en de daaropvolgende ontwikkeling tot fibrose. Bij het begin van alveolitis
neemt het aantal geactiveerde macrofagen en CD4+ T cellen toe op de plaats waar
de ziekte actief is, vermoedelijk als gevolg van antigene
stimulatie. De productie van IL-1 door alveolaire macrofagen lijkt niet te zijn
toegenomen bij sarcoïdose patiënten t.o.v. gezonde controles.
IL-2 wordt
geproduceerd door geactiveerde CD4+ Th1 cellen en is belangrijk voor de toename
van geactiveerde lymfocyten in de longen, ofwel doordat deze ter plaatse
vermenigvuldigen ofwel door migratie vanuit het perifere bloed. Bovendien is
IL-2 betrokken bij de differentiatie van B cellen met en bijgevolg voor
ontwikkeling van hypergammaglubulinemie. In een vroeg
stadium van de ziekte is ook IL-12 betrokken bij de vermenigvuldiging van
geactiveerde T cellen.
In BAL
vocht van actieve long sarcoïdose werden eveneens verhoogde hoeveelheden IL-6
en IL-8 waargenomen. In één studie waren de concentraties IL-6 en IL-8 gemeten
in BAL vocht van sarcoïdose patiënten t.o.v. gezonde controles respectievelijk
10 keer hoger en 44 keer hoger. IL-6 wordt geproduceerd door macrofagen, fibroblasten en T en B cellen en is een teken van T en B
cel proliferatie. IL-8 wordt uitgescheiden door macrofagen en zorgt voor een
aantrekking van neutrofielen. Er bestaat een
positieve correlatie tussen IL-6 en IL-8 concentraties in BAL vocht en een
verhoogd aantal neutrofielen. Dit zou gerelateerd
zijn aan een slechte prognose, wat betekent dat IL-6 en IL-8 belangrijk zouden
kunnen zijn in het sturen van het ziekte proces.
IL-15 wordt
geproduceerd door macrofagen en werkt samen met IL-2 om een cel-gestuurde
immuunreactie te initiëren. IL-15 deelt verscheidene biologische functies met
IL-2. Hoewel IL-15 en IL-2 structureel verschillend zijn gaat de werking van
IL-15 via de IL-2 receptor en kan het de vermeerdering van CD4+ T cellen in
sarcoïdose op gang brengen. Bovendien zijn IL-12 en IL-18 toegenomen in de
longen bij sarcoïdose patiënten en deze cytokines
zorgen samen voor de IFN-gamma productie door CD4+
Th1 cellen.
Vervolgens
heeft een verschuiving plaats van een Th1 type naar een Th2 type respons en het
vrijkomen van Th2 cytokines, waaronder IL-4, wat op
zijn beurt de aantrekking van fibroblasten stimuleert
en zorgt voor de evolutie tot fibrose. Cytokines zoals IL-16, IL-8 en IP10 zijn betrokken bij het
aantrekken van neutrofielen, eosinofielen,
macrofagen en T lymfocyten, en op die manier bij de ontwikkeling van granuloma’s.
ANDERE ASSOCIATIES
Van
sarcoïdose wordt geassocieerd met een abnormale
calcium regulatie in sommige patiënten. Er is ook een mogelijke associatie met Commom Variable Immunodeficiency (CVID). Dit is een aandoening waarbij geen
of te weinig antilichamen worden aangemaakt (hypogammaglobulinemie).
Abnormale calcium huishouding: Geactiveerde long macrofagen bij sarcoidose
produceren calcitriol, de actieve vorm van vitamine
D. Het belang van calcitriol in de pathogenese van sarcoïdose is niet gekend, maar het is
verantwoordelijk voor teveel calcium in de urine en teveel calcium in het bloed
wat regelmatig voorkomt.
Commom Variable Immunodeficiency: Bij een studie in 1996 werd CVID
vastgesteld in 8/80 sarcoïdose patiënten en melding gemaakt van nog 22 andere
gevallen beschreven in de literatuur. Er moet rekening gehouden worden met de
mogelijke aanwezigheid van deze ziekte bij sarcoïdose patiënten die
terugkerende infecties hebben maar geen hypergammaglobulinemie
hebben.
Het
mechanisme achter dit verband is niet gekend, maar gebaseerd op bovenstaande discussies
kunnen minstens 2 mogelijkheden voorgesteld worden:
-
CVID
maakt de patiënt vatbaar voor een infectieus agens dat verantwoordelijk is voor
sarcoïdose
-
Beide
storingen zijn geassocieerd met een gelijkaardige T cel abnormaliteit
INFORMATIE VOOR PATIENTEN
Educatief
materiaal (Engelstalig) over deze en andere onderwerpen is beschikbaar voor
patiënten op website www.uptodate.com/patient
SAMENVATTING
Ondank de
vooruitgang van onze kennis over de immuno-pathogenese
van sarcoïdose blijft de oorzaak een mysterie. Sommige studies toonden een
mechanisme aan dat consistent is met de gebruikelijk antigene
stimulatie.
Een groots
opgezette studie met meer dan 700 patiënten en bijna 30.000 verwanten kon geen
enkele oorzakelijke of genetische factor identificeren die duidelijk betrokken
is bij de pathogenese van sarcoïdose.
|